Afgelopen week vond een opmerkelijk interpellatiedebat plaats over de bescherming van het monument De Bijenschans. Het verzoek was gebaseerd op de veronderstelling dat er sprake zou zijn van onzorgvuldig bestuur omdat de gemeente de besluitvorming eindeloos zou hebben getraineerd en onduidelijkheid zou hebben gecreëerd naar de eigenaren. In een bondige en zakelijke reactie toonde het college aan dat die veronderstelling niet op de feiten gebaseerd was. Alle procedures waren keurig doorlopen. Over de overschrijding van een beslistermijn was overleg gevoerd met de eigenaren, die daarmee in de gelegenheid werden gesteld nog op onderzoeksrapporten te kunnen reageren. Deze gang van zaken was overigens twee weken eerder ook al publiekelijk gemeld in antwoord op schriftelijke vragen.
Met het weerleggen van de veronderstelling van onbehoorlijk bestuur was de kous echter nog niet af voor de interpellant. In tweede termijn werd de zaak breder getrokken en werden er in algemene zin conclusies aan verbonden over hoe het welstandstoezicht het verduurzamen van panden frustreert, hoe de bescherming van monumenten projectontwikkelaars hindert en hoe het achterblijven van de woningbouw de gemeente in een economische malaise dreigt te storten. Zo was het ook in de jaren tachtig en negentig, toen er sprake was van economische stagnatie als gevolg van het achterblijven van de woningproductie, zo werd beweerd.
“Blijven we een gezonde mediastad of worden we minder dan een tuindorp dat steeds verder afdaalt in economische malaise” was de onheilszwangere vraag die de raad werd voorgehouden.
Dat “de welstand” voor vertraging en veel ellende zorgt, zoals met het nodige dedain werd gesteld, is niet moeilijk te weerleggen. Dat bleek ook toen enige tijd geleden op initiatief van Democraten Hilversum leden van de Commissie voor ruimtelijke kwaliteit en monumenten met de raad in gesprek gingen over hun werkwijze en de beeldvorming die daarover bij sommigen bestaat.Initiatiefnemers kunnen in een vroeg stadium deze onafhankelijke commissie raadplegen om op die manier de kwaliteit en daarmee de haalbaarheid van hun plan verbeteren.
En dan die “gezonde groei”, zonder welke Hilversum hopeloos tot tuindorp zou vervallen. De inwoners van Hilversum hebben zich in de aanloop naar de Omgevingsvisie uitgesproken voor behoud van het dorpskarakter met stedelijke voorzieningen. En zo is dat ook in de Omgevingsvisie vastgelegd: “We koesteren de natuur, het illusielandschap en het idee van de compacte tuinstad. Hilversum kiest voor een weloverwogen ontwikkeling en behoud van de positie als centrumgemeente voor de regio. Voor groei die van toegevoegde waarde is, in plaats van alleen maar meer.” Hilversum is gelukkig nog steeds een gezonde en vitale tuinstad, waar het goed wonen, werken en recreëren is, wat sommige fracties daar dan ook van mogen vinden.
De interpellerende partij veronderstelt ten onrechte een tegenstelling tussen de economische identiteit die Hilversum in belangrijke mate ontleent aan de aanwezige mediabedrijvigheid en het tuinstadkarakter naar ontwerp van Dudok; een gezond ruimtelijk en sociaal concept dat nog steeds actueel is. Het tuinstadkarakter vormt bovendien een niet onbelangrijke vestigingsfactor voor de media- en andere bedrijven. Misschien is de tuinstad wel vitaler dan de mediasector, als we de Mediamonitor 2024 van het Commissariaat voor de media mogen geloven.
Bij het interpellatiedebat ging het om de vraag of er sprake was van onbehoorlijk bestuur met de procedure rond de Bijenschans, maar het ontaarde in een theatrale interpellatie zonder debat. Met dit korte weerwoord wil Democraten Hilversum een op feiten en op kwaliteitsbewustzijn gebaseerde discussie over de stedenbouwkundige ontwikkeling van Hilversum een nieuwe impuls geven.
Al met al leverde de gang van zaken rond de Bijenschans in ieder geval een goed gevoel op: namelijk dat dit cultuurgoed voor vernietiging behoed is en aan toekomstige generaties kan worden doorgegeven.